Conjugaison du verbe "moeten" (devoir)
De MultiGram
Révision datée du 26 janvier 2015 à 15:32 par Tpauwels (discussion | contributions)
Conjugaison de l'auxiliaire "moeten" | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Présent | Passé | ||||||
Singulier | Pluriel | Singulier | Pluriel | ||||
Ik | moet | Wij / we | moeten | Ik | moest | Wij / we | moesten |
Jij / je | moet | Jullie | moeten | Jij / je | moest | Jullie | moest |
U | moet | U | moet | U | moest | U | moesy |
Hij / Zij / Het | moet | Zij / ze | moeten | Hij / Zij / Het | moest | Zij / ze | moesten |
Ik moet heel nodig plassen ! Je suis pressé de faire pipi ! Nu moeten jullie eens even opletten. Maintenant vous devez vraiment prêter attention. We moesten ons helemaal uitkleden en in de kou blijven wachten. Nous devions entièrement nous dévêtir, puis attendre dans le froid. Moesten jullie echt zoveel lawaai maken ? Deviez-vous vraiment faire tant de bruit ?