Verbe pronominal
De MultiGram
Révision datée du 20 novembre 2014 à 13:54 par Jpvannop (discussion | contributions) (→Traduction des verbes pronominaux français)
Verbes pronominaux
Le verbe pronominal est constitué du verbe suivi d'un pronom réfléchi ou d'un pronom réciproque :
Ik haast me = Je me presse Je haast je = Tu te presses U haast U/zich = Vous vous pressez Hij/zij haast zich = Il/elle se presse We haasten ons = Nous nous pressons Jullie haasten je = Vous vous pressez Zij haasten zich = Ils/elles se pressent.
We ontmoeten elkaar = Nous nous rencontrons Jullie ontmoeten elkaar = Vous vous rencontrez Zij ontmoeten elkaar = Ils se rencontrent.
Le principe de rejet en fin de proposition reste valable :
Ik dring er op aan dat jullie je een beetje zouden haasten. J'insiste pour que vous vous grouilliez un peu.
Y compris le principe du double infinitif :
Het is belangrijk dat ze elkaar zouden kunnen onmoeten. Il est important qu'ils puissent se rencontrer.
Verbes pronominaux à particule
Dans les verbes pronominaux à particule, la particule suit le pronom :
Ik kleed me aan = Je m'habille. Stel je niet zo aan! = Ne fais pas tant de chichis ! Ze schelden elkaar uit = Ils s'insultent.
Mais le principe de rejet en fin de proposition reste valable :
Ze hebben zich vlug aangekleed = Ils se sont vite habillés. We hebben elkaar flink uitgescholden = Nous nous sommes bien insultés.
Y compris le principe du double infinitif :
De meisjes hebben zich te vlug op moeten maken. Les filles ont dû se maquiller trop vite.
Traduction des verbes pronominaux français
- De nombreux verbes pronominaux réfléchis français se traduisent par des verbes pronominaux réfléchis néerlandais :
Se laver = Zich wassen: ik was me. Se raser = Zich scheren = se raser: Hij scheert zich. Se maquiller = Zich opmaken : Ze maakt zich op. S'ennuyer = Zich vervelen : Ze vervelen zich. Se souvenir = Zich herinneren : Wij herinneren ons SE comporter = Zich gedragen : Hij gedraagt zich slecht. Se tromper = Zich vergissen : Ik ben mij vergist..
- D'autres verbes pronominaux français se traduisent à l'aide d'un pronom possessif et/ou un nom :
Se brosser les dents = Zijn tanden poetsen : Zij poetste haar tanden dagelijks. Se fouler la cheville = Zijn enkel verstuiken : Hij heeft zijn enkel verstuikt. Se moucher = Zijn neus snuiten: Snuit je neus alsjeblieft ! Se suicider = Zelfmoord plegen : Hij heeft zelfmoord gepleegd.
- D'autres encore se traduisent par un pronom réciproque:
Se rencontrer = Elkaar ontmoeten : Laten we elkaar volgende week nog eens ontmoeten. S'embrasser = Elkaar kussen : Ze stonden elkaar op de bushalte te kussen. Se parler = Met elkaar praten : We moeten elkaar daarover nog eens praten.