Conjugaison du verbe "zullen"
De MultiGram
Révision datée du 6 avril 2014 à 10:20 par Jpvannop (discussion | contributions)
Le verbe "zullen" est l'auxiliaire des formes futures, qui peut être suivi de plusieurs formes verbales souvent rejetés en fin de phrase :
Conjugaison de l'auxiliaire "zullen" | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Présent | Passé | ||||||
Singulier | Pluriel | Singulier | Pluriel | ||||
Ik | zal | Wij / we | zullen | Ik | zou | Wij / we | zouden |
Jij / je | zult / zal (*) | Jullie | zullen | Jij / je | zou | Jullie | zouden |
U | zult / zal (*) | U | zult / zal (*) | U | zoudt / zou (**) | U | zoudt / zou (**) |
Hij / Zij / Het | zal | Zij / ze | zullen | Hij / Zij / Het | zou | Zij / ze | zouden |
(*) La forme "zal" est plus familière que "zult". A l'interrogatif, on emploie "zal" ou "zul": "zal je ... ?", "zul je ... ?"
(**) La forme "zou" est plus familière que "zoudt".
Ik zal wel even stofzuigen. Je passerai vite l'aspirateur, ça ne me dérange pas. Zal / Zul je dat echt voor me doen ? Feras-tu vraiment ça pour moi ? On vijf uur zal hij dat wel afgewerkt hebben. Ik aura bien terminé à cinq heures. Ze had beloofd dat ze er zou zijn. Elle avait promis quelle y serait. Zou / zoudt U dat even willen vasthouden ? Voudriez-vous bien tenir ça un instant ? We zouden er al aangekomen zijn als we de trein hadden genomen. Nous y serions déjà arrivés si on avait pris le train.