Différences entre versions de « Aspect progressif »

De MultiGram
m (Jpvannop a déplacé la page Présent progressif vers Aspect progressif sans laisser de redirection)
Ligne 1 : Ligne 1 :
 
Le néerlandais présente des formes spécifiques pour exprimer ce qu’une personne « est occupée, est en train de faire ».
 
Le néerlandais présente des formes spécifiques pour exprimer ce qu’une personne « est occupée, est en train de faire ».
  
a) '''Zijn + aan het + infinitif'''
+
a) '''Zijn + aan het + [[infinitif]]'''
  
 
  ''Ik ben een boek aan het lezen''.
 
  ''Ik ben een boek aan het lezen''.
 
  Je suis en train de lire un livre.
 
  Je suis en train de lire un livre.
 
   
 
   
  ''Ik ben aan het lopen''.
+
  ''Ik was aan het lopen''.
  Je suis en train de courir.
+
  J'étais en train de courir.
  
b) '''Hangen, liggen, lopen, staan, zitten + te + infinitif''' (indique une position particulière lors de l’action)
+
b) '''Hangen, liggen, lopen, staan, zitten + te + [[infinitif]]''' (indique une position particulière lors de l’action)
  
 
  ''Hij ligt te slapen.''
 
  ''Hij ligt te slapen.''
 
  Il est en train de dormir.
 
  Il est en train de dormir.
 
   
 
   
  ''Ze staat op de bus te wachten.''
+
  ''Ze stond op de bus te wachten.''
  Elle est en train d’attendre le bus.
+
  Elle était en train d’attendre le bus.
 
   
 
   
  ''Ze zitten te praten.''
+
  ''Ze zullen zitten te praten.''
  Ils sont en train de parler.
+
  Ils seront en train de parler.
  
c) '''Bezig zijn + te + infinitif ou bezig zijn met + nom commun.''' (indique le souhait de ne pas être dérangé).
+
c) '''Bezig zijn + te + [[infinitif]] ou bezig zijn met + nom commun.''' (indique le souhait de ne pas être dérangé).
  
  ''Ik ben bezig een boek te lezen. Ik ben bezig met het lezen van een boek.''
+
  ''Ik ben bezig een boek te lezen / Ik was bezig met het lezen van een boek.''
  Je suis occupée à lire un livre.  
+
  Je suis / étais occupée à lire un livre.  
  
  

Version du 23 février 2014 à 20:28

Le néerlandais présente des formes spécifiques pour exprimer ce qu’une personne « est occupée, est en train de faire ».

a) Zijn + aan het + infinitif

Ik ben een boek aan het lezen.
Je suis en train de lire un livre.

Ik was aan het lopen.
J'étais en train de courir.

b) Hangen, liggen, lopen, staan, zitten + te + infinitif (indique une position particulière lors de l’action)

Hij ligt te slapen.
Il est en train de dormir.

Ze stond op de bus te wachten.
Elle était en train d’attendre le bus.

Ze zullen zitten te praten.
Ils seront en train de parler.

c) Bezig zijn + te + infinitif ou bezig zijn met + nom commun. (indique le souhait de ne pas être dérangé).

Ik ben bezig een boek te lezen / Ik was bezig met het lezen van een boek.
Je suis / étais occupée à lire un livre.