Conjugaison du verbe "mogen" (pouvoir)

De MultiGram
Conjugaison de l'auxiliaire "mogen"
Présent Passé
Singulier Pluriel Singulier Pluriel
   Ik    mag    Wij / we        mogen    Ik    mocht        Wij / we       mochten   
   Jij / je    mag    Jullie    moogt / mogen (*)       Jij / je    mocht    Jullie    mochten
   U    moogt / mag (*)       U    moogt / mag (*)    U    mocht    U    mocht
   Hij / Zij / Het       mag    Zij / ze    mogen    Hij / Zij / Het       mocht    Zij / ze    mochten

(*) Les formes "jullie mogen" et "U mag" sont plus familières que "jullie / U moogt".

Mag ik jouw pen even lenen ?
Puis-je emprunter ton stylo un instant ?

Zou ik vanavond mogen uitgaan?
Pourrais-je sortir ce soir ?

Hij mocht van de dokter niet meer roken of drinken.
Sur l'avis du médecin, il ne pouvait plus ni fumer ni boire.